Tranen in de Dauw
In 't stille veld, waar bloemen zachtjes wenen,
Boven de grond, waar eens hun kleuren blonken,
Nu hangt de dauw als tranen, ongekend,
En fluistert wind hun namen, die verzwonken.
De roos, eens trots, nu buigt haar hoofd ter neer,
De lelie, wit, haar schoonheid is verdwenen,
En 't viooltje, klein, zoekt nog naar 't licht, zo teer,
Maar vindt slechts schaduw, waar de zon niet scheen.
O bloemen, in uw sterven ligt een schoonheid,
Een melancholie, diep en zonder grenzen,
Want in uw val, in 't afscheid zonder vreugd,
Ligt toch een waarheid, die ons hart doet denken.
Aan 't leven, kort, aan schoonheid, die vergaat,
Aan liefde, die, als bloemen, ook verwaait.