Cyclus der Seizoenen
In 't hart der nacht, waar motten stilte breken,
Hoor ik de planten zachtjes wenen, spreken.
De seizoenen dansen, een eeuwig lied,
Waarin de tijd zijn eigen sporen smeedt.
De lente fluistert hoop in groene blaadjes,
De zomer zingt van warmte, licht en prachtjes.
Maar als de herfst haar gouden tranen stort,
Voel ik de winter naderen, kil en kort.
De motten, blind voor 't licht dat hen verleidt,
Zoeken naar warmte in de koude tijd.
De planten wenen, wetend wat komt gaan,
Een cyclus zonder einde, steeds weer aan.
Zo draait de wereld, eeuwig, zonder rust,
Een sonnet van de tijd, in seizoenen gekust.