Bloemen in de Nacht
Motten horen planten wenen,
In de tuin waar bloemen bloeien,
Zij die lachen, zij die zingen,
In de wind hun kleuren wiegen.
Rozen rood, viooltjes blauw,
Dansen in het avondgauw.
Lelies wit, zo fier en klaar,
Lachen om de mottenvaar.
'Waarom weent gij, lieve planten?'
Vraagt de mot met vleugels trillend.
'Om de zon die ons verlaat,
En de nacht die komt, kil en stil.'
Maar de bloemen, zij hervatten,
Hun gezang, hun vrolijk praten.
'Want de morgen komt weer aan,
Met haar licht, haar warme baan.'
Zo gaat het in de tuin der tijden,
Waar de bloemen steeds blijven strijden.
Tegen nacht, tegen kou,
Maar altijd weer vinden zij de mouw,
Van de zon, die hen doet bloeien,
En de motten doet verdwijnen.