De Gesnorde Mongool
In 't land waar de winden vrij spel hadden,
Daar leefde een figuur, zo zonder weerga.
Een gesnorde mongool, met een lach zo helder,
Zijn snor, een kunstwerk, fier en welgemaakt.
Hij zwierf door de straten, een vrolijke ziel,
Met elke stap een verhaal, een grap of een gil.
De kinderen volgden, in een vrolijke stoet,
Want zijn aanwezigheid was altijd een goed.
Zo ging hij door 't leven, met een hart zo licht,
Een gesnorde mongool, in 't zonlicht gezicht.
En al was hij anders, hij was nooit alleen,
Want zijn lach en zijn snor waren altijd van steen.