Avondzucht
De avond valt, de dag verdwijnt,
De soeki staart, zijn hart ontstijgt.
Zijn Lieveke, zo ver, zo fijn,
Een schaduw in het maanlichtschijn.
De wind fluistert door 't kale hout,
Een naam, een zucht, zo zacht, zo stout.
De tijd die gaat, maar blijft toch staan,
In gedachten die nooit vergaan.
O, afscheid, bitter, hard en kil,
Laat nog een keer haar stem zo stil.
Een laatste groet, een traan, een lied,
Voor hij alleen verder moet gaan, verdriet.