Stille Getuige
Waar eens de beek haar klare wateren stort,
En 't rad der molen draaide in eeuwig lied,
Daar staat de molenaar, zijn hart verstoord,
Want afscheid nadert, dat hij nooit vermied.
De watermolen, stil, geen maal meer geeft,
Haar houten armen rusten in de nacht.
De beek, eens vol van leven, nu bedreft,
Een stille getuige van wat werd veracht.
De molenaar, zijn ogen vol verdriet,
Ziet hoe de tijd zijn sporen heeft gezet.
Het afscheid, dat hij vreest, is nu gebied,
Een laatste blik, een traan, en dan het bed.
Zo gaat de tijd, zo gaat het leven voort,
Een watermolen stil, een afscheidwoord.